Heilige Bernardus Tolomei

Zondag 26 april 2009 was voor alle Olivetanen, dus ook voor ons, een bijzondere dag. Dan werd immers in Rome de stichter van de Olivetanen, Bernardo Tolomei, heilig verklaard. Zeven zusters hebben van 25 tot 27 april te Rome aan de heiligverklaring en andere plechtigheden deelgenomen.


H. Bernardo Tolomei


Op het St.Pietersplein


De heiligverklaring van Bernardo


Plechtig dankviering op 27 april


In de kerk van Santa Francesca Romana


Met Abt-Generaal Michelangelo M. Tiribilli

Bernardus Tolomei, Stichter van de Congregatie ‘Sancta Maria Montis Oliveti’

De man die de Voorzienigheid opwekte om de Orde van Benedictus te verrijken met een nieuwe congregatie en om de mooie hemel van Italië de schitterende abdij van Monte Oliveto te schenken, werd in Siena geboren op 10 mei 1272, als zoon van Mino Tolomei en Fulvia Tancredi. Bij het doopsel gaf men hem de naam Giovanni (Johannes), die hij zelf zal veranderen in Bernardus ter ere van de grote abt van Clairvaux.

Op grond van zijn intellectuele gaven en gestimuleerd door de ambitie van zijn vader, was hij reeds vóór zijn twintigste jaar meester in de rechten in zijn geboortestad, waar hij dit beroep op een schitterende manier uitoefende tot in 1313. Dat jaar greep er een diepgaande verandering plaats in zijn leven. Hij verliet de wereld, zag af van zijn leerstoel aan de universiteit, en met twee adellijke medeburgers en vrienden, Patrizio Patrizi en Ambrogio Piccolomini, trok hij zich terug in een leven van gebed en ascese in een verlaten gebied dat Accona heette, op ongeveer dertig kilometer van Siena. In die woestenij rijpte bij Bernardus en zijn gezellen in de loop van zes jaar de idee van de Olivetaanse Congregatie.

Vurig toegewijd aan de Maagd Maria door wier voorspraak hij het gezicht had herwonnen, en groot bewonderaar van de benedictijnse Regel die de Kerk een menigte van heilige anachoreten, onverschrokken geloofsverkondigers, beschavers van de middeleeuwse wereld, bisschoppen en pausen had voortgebracht, gaf hij aan zijn stichting de naam ‘Sancta Maria Montis Oliveti’ en stelde haar onder de Regel van St. Benedictus.

Onder de veelvuldige visioenen die hem oriënteerden bij de oprichting van de Olivetaanse Congregatie, moeten wij een visioen in herinnering brengen dat in de Kronieken van Monte Oliveto het visioen van de zilveren ladder wordt genoemd. Op een dag dat Bernardus aan het bidden was op de plaats waar zich nu de kerk bevindt, “zag hij een ladder van zilver, die zich tot de hemel verhief. Bovenaan bevonden zich Jezus en zijn glorierijke moeder Maria, beiden in het wit gekleed. Maria had op haar schouder een ster van een verblindende schittering. Een menigte broeders stegen op de ladder omhoog, vergezeld van engelen, en allen waren gekleed in het wit”.

Dat was een voorafbeelding van wat de hemel hem zou sturen.

De stichtingscharter van het eerste Olivetaanse klooster draagt de datum van 26 maart 1319, de dag waarop Bernardus en zijn twee gezellen, Ambrosius en Patricius, in de kathedraal van Arezzo uit de handen van de afgevaardigde van de bisschop de benedictijnse keuvel ontvingen en professie deden volgens de Regel van Benedictus.

Het wapenschild van het nieuwe instituut werd door de heilige Maagd zelf getoond in een visioen aan bisschop Guido Tarlatti van Arezzo. Het toont drie witte bergjes, waarvan de middelste een rood kruis draagt en de twee andere een olijftakje.

In Bernardus Tolomei en zijn zonen herleefde het beroemde benedictijnse devies ‘Ora et Labora’. Hij verdient de titel van hervormer van de Orde van St. Benedictus, die op dat ogenblik helaas tot verval was gekomen.

De monnik-kroniekschrijver, Antonio de Barga, schrijft dat Bernardus en zijn zonen, na een nacht van rust en gebed, bij dageraad de heilige mis bijwoonden en gedurende de dag het officie baden, precies zoals voorgeschreven in de Regel van Benedictus. Zij leefden zo sober, dat de maaltijd op dagen van plechtige feesten uit twee eieren bestond, terwijl het gebruik van vlees totaal was uitgesloten. Ze sliepen op strozakken. Hun kleding was armoedig en hun stilzwijgen zeer streng. Ze bouwden zelf het eerste monasterium en de kerk en verschaften zich door het werk van hun handen alles wat nodig was aan voedsel en kleding.

We kunnen ons dus Bernardus en zijn leerlingen voorstellen als metselaars, koks, schrijnwerkers, werklieden voor het huishoudelijk werk, bezig met alles wat in een menselijke gemeenschap onmisbaar is. Het was de incarnatie van het ideaal van de monnik die in de Regel beschreven wordt: ‘Tunc vere monachi sunt, si labore manuum suarum vivunt’. Dan zijn ze echte monniken als ze leven van het werk van hun handen (RB 48).

Op de terreinen die ontbost en bewerkt werden en een rijke oogst opleverden, bekroonden de monniken hun werk door van hun klooster ook een centrum van ernstige studies te maken en een haard van kunst en wetenschap. Zo waren de Olivetanen.

En zie: in hun midden vinden we de bloei van scholen voor verluchting van handschriften, van schilders, borduurders, beeldhouwers in marmer en hout, vervaardigers van kunstig inlegwerk, architecten. Olivetanen zijn beroemde professoren van literatuur, theologie, filosofie, astronomie en wiskunde in de universiteiten van o.m. Bologna, Pisa, Genua. Ze zijn goede componisten, historici en dichters. Ze treden op als vrienden en mecenassen van kunstenaars, die ze uitnodigen om te werken in hun kerken en kloostergangen, o.m. Spinello Aretino, Signorelli, Sodoma, Vasari.

Ook het apostolaat zal in het vaste werkveld van de Olivetanen een welomschreven plaats innemen, tot grote voldoening van het opperste gezag in de Kerk dat aan de Congregatie van Monte Oliveto de eer zal geven van 35 bisschoppen en enkele kardinalen. Het past onder hen kardinaal Placido Schiaffino te vermelden ten tijde van Leo XIII.

Aan de hemel van de heiligheid schitteren, samen met de stichter, een veertigtal monniken en monialen. Met een bijzondere glans straalt de heilige Francesca Romana, echtgenote en moeder, stichteres te Rome van Tor de’ Specchi.

De grote dichter Torquato Tasso had de troubadour willen zijn van deze bloei en luister, maar zijn epos ‘Monte Oliveto’ bleef onafgewerkt steken aan zijn tachtigste achtregelige vers.

Het leven van de stichter der Olivetanen werd bezegeld door een heldhaftige beleving van de christelijke naastenliefde, zoals men zelden vindt in de geschiedenis. Dat gebeurde in 1348. De pest was uitgebroken in Siena en omgeving. De slachtoffers van deze verschrikkelijke ziekte stierven in huizen en straten zonder verzorging en zonder de troost van het geloof. Toen verliet Bernardus met zijn monniken het klooster en snelde hen te hulp.

Hij keerde niet meer terug naar zijn dierbare eenzaamheid. Na voor duizenden stervenden een engel van troost te zijn geworden, werd hij op zijn beurt getroffen door de ziekte die geen genade kende. Hij werd slachtoffer van zijn apostolaat en zijn naastenliefde. Het was 20 augustus 1348. In enkele dagen stierven tachtig van zijn monniken.

Zoals het graf van heiligen, werd ook Bernardus’ graf een bron van hemelse genade. Wie op hem vertrouwden, ondervonden wonderbare genezingen door de kracht van zijn voorspraak, die, zoals men merkt in de gevallen die werden aanvaard door de Congregatie voor de Eredienst, de genezing bekomt voor vele soorten van kwalen.

Daarom erkende de Kerk de heldhaftigheid van zijn deugden en werd Bernardus op 26 november 1644 zalig verklaard. Op 26 april 2009 volgde ten slotte zijn heiligverklaring.

Over Bernardus Tolomei en Monte Oliveto, uit het Frans vertaald door Zr. Erica Van de Cauter

19 augustus, Feest van de H. Bernardus Tolomei

Uit het leven van de heilige Bernardus Tolomei door Zuster Maria Serge Aitof

Bernardus Tolomei, geboren uit een beroemde familie in Siëna in 1272, werd reeds jong doctor in de rechten. In 1312 bekeerde hij zich tot het monastieke leven; met enkele gezellen werd hij kluizenaar en volgde de Regel van St-Benedictus. Hij stichtte in 1319 het klooster van Onze Lieve Vrouw van Monte Oliveto, waar hij met zijn monniken in grote gestrengheid leefde. Alle nieuwe stichtingen bleven nauw verbonden met dit moederklooster. Samen met vijftig monniken stierf hij aan de pest in 1348.

Tegen het einde van het jaar 1347 drong de zwarte pest Genua binnen. Daaraan was een jaar van hongersnood voorafgegaan. De plaag nam heel snel verschrikkelijke afmetingen aan en veroverde spoedig Toscane, waar volgens de schattingen van sommige historici, drie- of viervijfde van de bevolking omkwam. In april bereikte deze pest Siëna dat er bijna door verwoest werd in de maanden mei, juni en juli 1348.

"Geen klokgelui klonk er meer", zo vertelt een kroniekschrijver, "er was niemand om de doden te betreuren, aangezien de overlevenden hetzelfde lot vreesden. ... De vader stond niet aan het sterfbed van zijn zoon, de ene broer liet de andere aan zijn lot over. De bruid liet haar bruidegom in de steek uit vrees voor besmetting, omdat deze afschu­welijke ziekte zich kon verspreiden alléén al door de adem van wie door de pest was aangetast.

In die verschrikkelijke tijd was er één man, die niet alleen niet vluchtte, maar die hulp bracht aan zijn broeders die leefden in de hel zelf van de besmetting. Bernardus Tolomei verliet, ondanks zijn 66 jaren, Monte Oliveto, waar hij door de afstand tamelijk veilig was voor besmetting. Hij verhuisde naar het klooster van Sint-Benedictus te Siëna, dat lag in een streek die het meest getroffen was. Dit klooster, dat toen­tertijd ongeveer 50 monniken telde, was door de epidemie bijna helemaal ontvolkt. Daar ging hij naar toe, en met behulp van de nog gezonde monniken, ging hij de door de pest getroffen stedelingen verplegen. Daarna keerde hij terug naar het klooster van Sint-Benedictus, en stierf daar. Het was 20 augustus 1348, onder het octaaf van de ten hemelopneming van de heilige Maagd.

Zijn leerlingen volgden zijn voorbeeld en zijn lot. Tachtig van zijn geestelijke zonen werden evenals hij het slachtoffer van de pest. Hun namen staan opgeschreven naast de zijne in het dodenboek van de Monte Oliveto. Er staat: "Van onze Congregatie, die nog zwak en in haar kinderjaren was, zijn er 80 geslachtofferd voor het heil van de naaste tot een welriekende offergave aan God. Gelukkig die zielen van wie de namen staan opgeschreven in het boek des levens".

Veel legenden zijn er ontstaan rond de heldhaftige dood van de zalige. Ze zijn in onze ogen van minder belang dan het mysterie, waarin God het historische feit, evenals sommige gebeurtenissen van zijn leven heeft willen omgeven. We weten er voldoende van om de elkander opvolgende etappes van dit leven in hun diepe eenheid te kunnen samenvatten. De eerste is de roepstem van God, die Bernardus de wereld deed vaarwel zeggen, vervolgens, na jaren, gewijd aan een leven in broederlijke gemeenschap, de terugkeer naar die wereld, die hij steeds bleef liefhebben met een verlossende liefde, om te gehoorzamen aan een nieuwe goddelijke oproep. Daarmee is zijn levensloop voltooid. Zij vindt haar bekroning in een nauwe identificatie met het verlossende lijden van onze Verlosser, die "de zijnen, die in de wereld waren, heeft liefgehad tot het einde toe”.

Zuster Marie Serge AlTOF, (Moniale van Sint Francisca Romana - Bec Hellouin)